Tehillim 139
139 (Voor degene die regisseert, Mizmor van Dovid). Hasjem, U hebt me doorzocht en mij gekend.

2 U kent mijn neergang en mijn opstand, U hebt van verre mijn gedachten van veraf.

3 U begrijpt mijn pad en mijn ligplaats en kunst kent al mijn trakhim.

4 Want er is geen milah (woord) in mijn leshon, maar, zie, Hasjem, je weet het helemaal.

5 U hebt mij (achter) en keem (vóór) ingesloten en Uw hand op mij gelegd.

6 Dergelijke da'as is te mooi voor mij; het is hoog, ik kan er niet aan komen.

7 Waar kan ik heen van Thy Ruach [Hakodesh]? Of waar moet ik vluchten voor Uw aanwezigheid?

8 Als ik opsta naar Shomayim, dan ben je daar; als ik mijn bed opmaak in Sheol, hinei, dan ben je daar.

9 Als ik de vleugels van de sjachar (dageraad) neem en woon in de meest pijnlijke yam (het uiterste einde van de zee) ;

10 Zelfs daar zal Uw yad mij leiden, en Uw yamin zal mij vasthouden.

11 Als ik zeg: Zeker, de choshech zal mij bedekken, zelfs de lailah zal ohr over mij zijn.

12 Zelfs de chosch is niet donker voor U; maar de lailah schijnt als de yom; de chosch en de ohr lijken beide op U.

13 Want Gij hebt mijn diepste wezen geschapen; U verweven mij in de beten immi.

14 Ik zal U prijzen; want ik ben angstig en wonderbaarlijk gemaakt; geweldig zijn Uw ma'asim; en dat weet mijn nefesh heel goed.

15 Mijn atzamim (botten, frame) waren niet verborgen voor U, toen ik beseter werd gemaakt (in het geheim), en vakkundig werd bewerkt in de diepten van de Eretz.

16 Uw ogen zagen mijn golem (embryo), maar waren niet gevormd; en in Uw Sefer (boek) werden alle yamim (dagen) die voor mij waren geordend, opgeschreven, terwijl er nog geen van hen waren.

17 Hoe kostbaar zijn ook Uw gedachten voor mij, o El! Hoe groot is de som van hen!

18 Als ik ze zou tellen, zijn ze meer in aantal dan de chol (zand); als ik wakker word, ben ik nog steeds bij U.

19 U zult de rasha zeker doden, o Eloah; vertrek daarom van mij, gij anshei damim (bloeddorstige mannen).

20 Want ze spreken sluw over U en het is genomen lashav [Ex 20: 7] door Uw vijanden.

21 Moet ik ze niet haten, Hasjem, die U haten? En moet ik niet op gespannen voet staan met degenen die tegen U opstaan?

22 Ik verafschuw ze met volledige sinah; Ik tel ze mijn vijanden.

23 Zoek mij, O El, en ken mijn levav; test me en ken mijn gedachten ;

24 En kijk of er een derech otzev (martelende kromme weg) in mij is, en leid me in de Derech Olam.


Tehillim 138