Het zijn hectische tijden. Marc zit in het revalidatiecentrum en heeft het, na wat pittige gesprekken, voor elkaar gekregen dat de bezoekregeling verruimd wordt. Met ingang van woensdag mogen de revalidanten weer iedere dag bezoek ontvangen op zijn eigen kamer, gedurende één uur en één persoon per dag. Dat is een hele vooruitgang met de eerdere regeling, waarbij er één uur bezoek per week was in het restaurant. Afgelopen dinsdag hebben we mogen ervaren hoe dat in zijn werk ging. In het restaurant waren vier tafels gepositioneerd met de stoelen aan weerszijden van de tafel, zodat er voldoende afstand was. Want die afstand moest bewaard worden. Ik was er van tevoren al gefrustreerd over, één uur per week! Terwijl het in het ziekenhuis één uur per dag was. Een andere vrouw die op haar bezoek zat te wachten, vond dat we blij moesten zijn dat we dit nog mochten, eerder was er helemaal geen bezoek toegestaan. Van zo’n opmerking word ik pas echt boos. Hoezo moesten we blij zijn? Marc heeft per dag drie verschillende shifts verpleegkundigen aan zijn lijf, en tal van andere therapeuten en dan ben ik, zijn eigen vrouw, ineens een gevaar? Hebben die verpleegkundigen en therapeuten dan geen eigen leven waarin ze ook naar de supermarkt moeten? Heeft iemand die revalideert en herstelt van een heftige operatie, van een opeenvolging van heftige gebeurtenissen zijn naasten niet juist nodig op dat moment? En heb ik hem ook niet extra nodig in deze tijd? Om elkaar vast te houden en te verwerken? Om de nieuwe werkelijkheid te kunnen accepteren?
Marc was het er ook helemaal niet mee eens en uitte zijn ongenoegen. We hebben het bezoekuur ervaren als was hij een gevangene in een Amerikaanse gevangenisserie, bezoek onder toezicht. In de dagen erna heeft hij gesprekken gehad met de zorgcoördinator en werd het in het overleg meegenomen en zie daar: ineens werd de bezoekregeling verruimd naar één keer per dag. En gewoon op zijn eigen kamer. Het kan dus wel. Maargoed, we hadden nog wel bijna een hele week te overbruggen en dat valt niet mee. Videobellen is leuk, maar jeetje, wat zal ik blij zijn als hij weer gewoon thuis is, naast me op de bank zit, door het huis loopt en als ik ’s avonds weer ‘gewoon’ naast hem in slaap val en ’s morgens weer naast hem wakker word. Gewoon. Wat waardeer je dan ineens wat een paar weken ervoor nog ‘gewoon’ was. En tegelijkertijd realiseer ik me ook dat de spanning van eerder weg is. De tijd dat ik bang was waar dit heen zou leiden, dat ik bang was dat hij überhaupt niet meer thuis zou komen, die is voorbij. Nu tellen we af naar zijn thuiskomst, al weten we nog niet exact hoeveel nachtjes we moeten aftellen.
Ondertussen videobellen we en stuur ik foto’s, van de ‘verbouwing’ van de slaapkamer, zodat hij straks rolstoelvriendelijk is. Ik stuur ook veel foto’s van de tuin, want daar gebeurt nu een heleboel. Alles groeit hard. De eerste bloempjes zitten in de aardbeiplanten, de sering staat in bloei, de blauwe regen bloeit helaas niet, maar groeit enorm hard, net als de doperwten. De tuinbonen staan in bloei! De koolmeesjes zijn de fase van het bouwen van een nest en het baltsen voorbij en broeden in het vogelhuisje dat we aan de boom hebben gehangen. De tomatenplanten wachten op de IJsheiligen. De komende nachten wordt het nog koud, dan haal ik ze ’s nachts naar binnen. Binnenkort mogen ze in grotere potten en kunnen ze buiten blijven. En ik maak foto’s, zodat mijn liefje ook een beetje weet hoe de tuin zich ontwikkeld in zijn afwezigheid.