Iris

Ik ben geboren uit zonnegloren
En een zucht van de ziedende zee,
Die omhoog is gestegen, op wieken van regen,
Gezwollen van wanhoop en wee:
Mijn gewaad is doorweven met parels, die beven,
Als dauw aan de roos, die ontlook,
Wen de dagbruid zich baadt en voor 't schuchter gelaat
Een waaier van vlammen ontplook.

Met tranen in 't oog, uit de diepte omhoog,
Buig ik ten kus naar beneden:
Mijn lichtende haren befloersen de baren
En mijn tranen lachen tevreden:
Want diep in zee, splijt de bedding in twee
Als mijn kus de golven doet gloren...
En de aarde is gekloofd en het lokkige hoofd
Van Zefier doemt lachend te voren.
Hij lacht... en zijn zucht jaagt, mij arme, in de lucht,
En een boog van tintlende kleuren
Is mijn spoor, als ik wijk naar het droomerig rijk,
Waar ik eenzaam om Zefier kan treuren.
Hij mint me als ik hem..., maar zijn lach, zijn stem,
Zijn kus... is een zucht: wij zwerven
Omhoog, omlaag; wij willen gestaâg,
Maar wij kunnen nòch kussen, nòch sterven. -

De sterveling ziet mijn aanschijn niet,
Als ik uitschrei, hoog boven de wolken,
En de regenvlagen met ritselend klagen
Mijn onsterflijken weedom vertolken.
Dan drenkt mijn smart het dorstende hart
Van de bloem, die smacht naar mijn leed,
En met dankenden blik naar mij opziet, als ik
Van weedom het weenen vergeet.

Jacques Perk
Geboren: 10 juni 1859, te Dordrecht
Overleden: 1 november 1881, te Amsterdam