Fabian was een ambachtsman die met goud, zilver en juwelen werkte en sieraden maakte maar was ontevreden geworden over het feit dat hij moest werken voor zijn levensonderhoud. Hij had opwinding nodig, een uitdaging, en nu kon zijn plan beginnen.
Ref: Larry Hannigan: I Want The Earth Plus 5% (1971)
*
Mensen dreven al generaties lang ruilhandel. Een man onderhield zijn familie door in al hun behoeften te voorzien, hij was gespecialiseerd in een bepaald vak of in een bepaalde handel. Wat er teveel was voor eigen gebruik, ruilde hij met het overschot van anderen.
Over het algemeen was het volk gelukkig en genoten zij van de vruchten van hun werk. Marktdag echter, was altijd lawaaierig en stoffig, toch keken de mensen uit naar het geschreeuw en gezwaai, vanwege het gezelschap en het uitwisselen van de laatste nieuwtjes in het bijzonder. Meestal was de markt een prettige plaats, maar nu was er teveel publiek, er werd teveel gedebatteerd, er was geen tijd meer om te keuvelen, er was een beter systeem nodig.
In elke gemeenschap was een eenvoudige overheid ontstaan om ieders rechten te beschermen zodat niemand gedwongen was iets te doen tegen zijn zin. Dit was het hoofddoel van de overheid en elke gouverneur werd vrijwillig bijgestaan door de lokale gemeenschap die hem koos.
Marktdag was echter één van de problemen die men niet kon oplossen. Had een mes dezelfde waarde als één of twee mandjes maïs? Was een koe meer waard dan een kar? Enzovoort. Niemand kon een beter systeem bedenken.
.
Toen maakte Fabian bekend: "Ik heb de oplossing voor onze ruilhandelproblemen en ik nodig iedereen uit voor een openbare bijeenkomst, morgen, op het stadsplein".
De volgende dag was er een grote samenscholing op het stadsplein en Fabian maakte alles duidelijk over het nieuwe systeem dat hij "geld" noemde. Het klonk goed. “Hoe beginnen we ermee” vroeg de menigte.
“Het goud dat ik verwerk tot sieraden en juwelen is een edel metaal, het wordt niet dof en het roest ook niet en heeft een lange levensduur. Ik wil wat goud gebruiken om munten te maken en we zullen de munt een teller noemen”.
Hij legde uit hoe de waarde zou werken en dat “geld” een echt ruilmiddel zou zijn, een veel beter systeem dan ruilhandel. Eén van de gouverneurs stelde de vraag: “Sommige mensen kunnen goud delven en munten maken voor zichzelf. Dat zou heel oneerlijk zijn”.
Fabian had zijn antwoord al klaar. “Alleen munten die zijn goedgekeurd door de overheid mogen gebruikt worden en er moeten speciale opdrukken op gestempeld staan”. Dat leek redelijk en er werd voorgesteld om iedereen dezelfde hoeveelheid te geven. “Maar ik verdien het meest“, zei de kaarsenmaker, “iedereen gebruikt mijn kaarsen“. “Nee“, zei de boer, “zonder voedsel is er geen leven, dus wij moeten het meeste krijgen“, en zo ging het gekibbel verder.
Fabian liet hen een tijdje doorpraten en tenslotte zei hij: “Aangezien jullie het niet eens kunnen worden, stel ik voor dat jullie de hoeveelheid krijgen die jullie van mij vragen. Er zal geen beperking zijn, behalve dan de mogelijkheid om terug te betalen. Hoe meer je krijgt, hoe meer je moet terugbetalen in de periode van een jaar”. “En wat krijg jij daarvoor”, vroeg de menigte.
“Aangezien ik een dienst verleen, dat wil zeggen het geld lever, heb ik recht op betaling voor mijn werk. Voor elke 100 munten die je krijgt, betaal je mij 105 munten terug voor elk jaar dat je die schuld hebt. Die 5 munten zijn mijn kosten en ik zal dit deel “rente” noemen”.
Er scheen geen andere manier te zijn en bovendien leek die 5% een redelijke vergoeding. “Kom volgende week vrijdag naar mijn winkel en we zullen beginnen”.
.
Fabian verspilde geen tijd. Hij maakte dag en nacht munten en aan het einde van de week was hij klaar. Het volk stond in de rij bij zijn winkel en de munten werden geïnspecteerd en akkoord bevonden door de gouverneurs zodat het systeem meteen begon. Sommige leenden slechts enkele munten, anderen iets meer, en gingen op weg om het nieuwe systeem uit te proberen.
Zij ontdekten dat geld prachtig werkte en verrekende alles al snel in gouden munten of tellers. De waarde die zij aan alles gaven noemden ze “prijs”, en de prijs was veelal afhankelijk van de hoeveelheid werk die nodig was. Als een ding veel werk vergde was de prijs hoog, maar was het geproduceerd met weinig inspanning, dan was het vrij goedkoop.
.
In de stad leefde Alan, de enige horlogemaker. Zijn prijzen waren hoog omdat de klanten bereid waren te betalen voor één van zijn horloges.
Toen begon een ander met het maken van horloges en die tegen een lagere prijs te verkopen. Alan werd gedwongen zijn prijs te laten zakken en in minder dan geen tijd gingen alle prijzen naar beneden, omdat beide mannen tegen elkaar opboden wie de beste kwaliteit tegen de laagste prijs leverde. Dat was pas echte vrije handel.
Hetzelfde gebeurde bij de bouwers, vervoerders, boekhoudres, boeren, in feite in elke sector. De klanten kozen altijd wat zij als goedkoopste beschouwden, zij hadden vrijheid van keus. Er was geen kunstmatige bescherming tegen het zaken doen. De levensstandaard ging omhoog en na enige tijd verbaasde het volk zich erover hoe zij het zolang zonder geld hadden kunnen doen.
.
Aan het einde van het jaar verliet Fabian zijn winkel en bezocht alle mensen die hem geld schuldig waren. Sommige hadden meer dan zij geleend hadden, maar dit betekende dat anderen minder hadden, daar er in het begin slechts een bepaald aantal munten uitgegeven was. Degenen die meer hadden dan zij geleend hadden, betaalde ieder 100 plus de extra 5 terug, maar moesten weer lenen om door te kunnen gaan.
De anderen ontdekten voor de eerste keer dat zij schuld hadden. Voordat Fabian hen meer geld wilde lenen nam hij enkele van hun bezittingen in onderpand en iedereen ging weer weg om te proberen de extra 5 munten te verdienen die zo moeilijk te verdienen waren.
Niemand realiseerde zich dat het land nooit uit de schulden zou komen voordat al die munten terugbetaald waren, maar zelfs dan waren er die 5 extra van elke 100 munten die helemaal nooit waren uitgeleend. Niemand behalve Fabian had in de gaten dat het onmogelijk was de rente te betalen. Immers, dàt geld was nooit uitgegeven en dus zou er altijd iemand verlies lijden.
Het was waar dat Fabian enkele munten zelf uitgaf, maar hij kon onmogelijk zoiets als 5% van de totale economie aan zichzelf besteden. Er waren honderden mensen en Fabian was in zijn eentje. Bovendien werkte hij daarnaast als goudsmid en had een aangenaam leventje.
.
Achter in zijn winkel had Fabian een kluis en mensen vond het prettig enkele van hun munten bij hem achter te laten om te bewaren. Hij rekende een klein bedrag, afhankelijk van de hoeveelheid geld en de tijd dat het bij hem in de kluis lag.
Als iemand ging winkelen nam hij meestal niet veel gouden munten mee. Hij gaf de winkelier een ontvangstbewijs ter waarde van de goederen die hij wilde kopen.
Winkeliers erkenden de ontvangstbewijzen als geldig en accepteerden het idee om die naar Fabian te brengen en vervolgens het juiste bedrag aan munten te ontvangen. Na verloop van tijd gingen de ontvangstbewijzen van hand tot hand in plaats van dat het goud zelf circuleerde. De mensen hadden inmiddels een heilig geloof in de ontvangstbewijzen, zij accepteerden die alsof het munten waren.
.
Al geruime tijd had Fabian opgemerkt dat het vrij ongebruikelijk was voor iedereen om hun gouden munten op te vragen.
Hij dacht bij zichzelf: “Hier ben ik in het bezit van al dit goud en ik werk nog steeds hard als ambachtsman. Dat is niet logisch. Terwijl er veel mensen zijn die mij graag rente betalen voor het gebruik van het goud dat hier ligt, vragen ze er zelden naar.
Het is waar, het goud is niet van mij, maar het is in mijn bezit, dat is het enige dat van belang is. Ik hoef nauwelijks nog munten te maken, ik kan enkele van die munten die opgeslagen zijn in mijn kluis gebruiken”.
In het begin was hij erg voorzichtig, slechts aan enkelen tegelijkertijd lenend en dan ook nog met grote voorzorg, maar gaandeweg werd hij steeds stoutmoediger en leende grotere bedragen uit.
.
Op een dag werd een grote lening gevraagd. Fabian stelde voor: “In plaats van u al die munten te geven kunnen we een rekening op uw naam zetten en geef ik u aparte ontvangstbewijzen ter waarde van de munten”. De lener ging akkoord en vertrok met een bundeltje ontvangstbewijzen. Hij had een lening gekregen maar het goud bleef in de kluis. Nadat de klant vertrokken was, glimlachte Fabian. Hij kon nu goud “uitlenen” en het toch in zijn bezit houden.
Vrienden, vreemdelingen en zelfs vijanden hadden fondsen nodig om werkzaamheden te kunnen uitvoeren en zolang zij veilig werkten konden zij net zoveel lenen als zij nodig hadden. Door slechts ontvangstbewijzen uit te schrijven was Fabian in staat geld “uit te lenen” tegen een meervoudige waarde van de waarde van het goud in zijn kluis en hij was er zelf niet eens de eigenaar van. Alles was veilig zolang de eigenlijke eigenaren hun goud niet opvroegen en het vertrouwen van het volk werd gehandhaafd.
Hij hield een boek bij waarin de baten en de kosten voor elk individu werd bijgehouden. De uitleenhandel bleek zeer profijtelijk. Zijn sociale standaard in de gemeenschap steeg vrijwel even snel als zijn rijkdom. Hij werd een man van gewicht, hij werd gerespecteerd. Op het gebied van financiën waren zijn woorden heilige uitspraken.
.
Goudsmeden uit andere steden werden nieuwsgierig naar zijn activiteiten en op een dag wilden zij hem spreken. Hij vertelde hen wat hij deed, maar hij legde zorgvuldig de nadruk op geheimhouding. Als hun plan zou worden ontmaskerd, zou het gehele stelsel mislukken. Dus kwamen zij overeen een eigen geheim samenwerkingsverband te vormen. Ieder ging terug naar zijn eigen stad en begon te handelen zoals Fabian het had uitgedacht.
.
Mensen accepteerden nu de ontvangstbewijzen alsof die even goed waren als het goud zelf, en veel bewijzen werden aangeboden om op dezelfde wijze als de munten te worden bewaard. Als een handelaar elders wenste te betalen voor goederen, dan schreef hij simpelweg een kort briefje om Fabian op te dragen geld over te maken van zijn rekening naar dat van de andere handelaar. Het kostte Fabian slechts enkele minuten om over de gegevens te beslissen. Dit systeem werd erg populair en de instructiepapiertjes werden “cheques” genoemd.
.
Laat op een avond hadden de goudsmeden een nieuwe geheime bijeenkomst en Fabian ontvouwde een nieuw plan. De volgende dag trokken zij naar een vergadering met alle gouverneurs die bijeen waren geroepen en Fabian begon: “De ontvangstbewijzen die we ontwikkeld hebben zijn erg populair geworden. De meeste van u, gouverneurs, gebruiken ze zelf en u vindt ze ongetwijfeld heel gemakkelijk”. Ze knikten ter bevestiging en vroegen zich af wat het probleem was. “Wel”, vervolgde Fabian, “sommige van deze ontvangstbewijzen worden nagemaakt. Deze praktijken moeten gestopt worden”.
De gouverneurs raakten gealarmeerd. “Wat kunnen we doen” vroegen zij. Fabian antwoordde: “Mijn voorstel is dit: allereerst moet het de taak van de overheid zijn, nieuwe biljetten op speciaal papier met heel ingewikkelde ontwerpen te drukken, en elk biljet moet getekend worden door de regeringsleider. Wij goudsmeden willen best wel de drukkosten betalen aangezien het ons veel tijd bespaart als we geen ontvangstbewijzen meer dienen uit te schrijven”. De gouverneurs redeneerden: “Het is onze taak mensen te beschermen tegen valsmunters en het advies lijkt zeker een goed idee.” Dus gingen zij akkoord om biljetten te drukken.
“Ten tweede”, zei Fabian, “zijn er mensen die zelf zijn gaan delven en die maken nu hun eigen gouden munten. Ik stel voor dat u een wet uitgeeft die bepaald dat iedereen die goudklompen vindt die moet afgeven. Natuurlijk worden zij uitbetaald in biljetten en munten”.
Dat idee klonk goed en zonder er veel over na te denken drukten zij een grote hoeveelheid spiksplinternieuwe munten en bankbiljetten. Elke munt en elk biljet had een opgedrukte waarde: 1,00, 2,00, 5,00, 10,00, enz.. en de drukkosten werden betaald door de goudsmeden.
De biljetten waren veel gemakkelijker te vervoeren en zij werden al snel door de mensen geaccepteerd. Ondanks hun populariteit werden deze nieuwe biljetten en munten echter slechts gebruikt voor 10% van alle transacties. De gegevens toonden aan dat het chequesysteem werd gebruikt voor 90% van alle zaken.
.
Het volgende deel van Fabians plan begon. Tot nu toe betaalde mensen Fabian om op hun geld te passen. Teneinde meer geld in de kluis te krijgen stelde Fabian voor om bij stortingen 3% rente voor hun geld te betalen.
De meeste mensen geloofden dat hij hun geld opnieuw uitleende tegen 5% en dat zijn voordeel de 2% verschil was. Maar het volk vroeg hem er niet naar want 3% krijgen was veel beter dan te betalen om het geld bewaakt te hebben.
De hoeveelheid spaargeld steeg en met het aanvullende geld in de kluizen was Fabian in staat om €200, €300, €400, soms tot €900 uit te lenen van elke €100 in biljetten en munten die hij in deposito hield. Hij moest voorzichtig zijn om die verhouding van negen op één niet te verstoren want één op de tien personen vroeg biljetten en munten voor gebruik.
Als er niet genoeg geld beschikbaar zou zijn als dat gevraagd werd zou het volk achterdochtig worden, vooral als hun spaarboekjes aangaven hoeveel zij hadden gespaard.
!!! Niettegenstaande dat, toonde de boeken aan dat bij de €900 die Fabian uitleende door zelf cheques uit te schrijven, hij in staat was om €45 aan rente te vragen, dat wil zeggen, 5% van €900. Als de lening plus de rente was terugbetaald, dat wil zeggen €945, dan behield Fabian de €45 aan rente. Daarom was hij zeer content de 3% rente te betalen over de oorspronkelijke stortingen van €100 die helemaal nooit de kluizen hadden verlaten. Dat betekende dat uit elke €100 die hij in voorraad hield het mogelijk was 42% voordeel te halen terwijl mensen in de veronderstelling verkeerden dat hij slechts 2% rente opstreek.
(Fabian kreeg €100 in bewaring en betaalde hiervoor 3% rente. Deze €100 leende hij op papier 9 maal uit à 5%. Dit leverde hem 9 x 5% – 3% = 42% winst op) !!!
De andere goudsmeden deden precies hetzelfde. Zij schiepen geld uit het niets met een pennenstreek en berekenden daarover eveneens rente.
Het is waar, zij maakten zelf inmiddels geen munten meer, de overheid produceerde de biljetten en de munten en gaven die aan de goudsmeden om te verdelen. Fabians enige kostenpost was de kleine bijdrage aan de drukkosten.
Niettemin schiepen zij krediet-geld uit het niets en berekenden daarover bovendien nog rente. De meeste mensen geloofden dat Fabian hen geld leende dat iemand anders had gestort, maar het was heel vreemd dat de spaargelden nooit minder werden als een lening verstrekt werd. Als iedereen had geprobeerd tegelijkertijd hun spaartegoeden op te vragen dan zou de fraude aan het licht gekomen zijn.
Als een lening werd gevraagd in biljetten of munten, dan leverde dat een probleem op. Fabian verklaarde de overheid dat de toename van de bevolking en productie meer biljetten vergde, en die kreeg hij, tegen de lage drukkosten.
.
Op een dag kwam een nadenkende man om Fabian te spreken. “Die rente is fout” zei hij. Voor elke €100 van u, vraagt u €105 terug. Die extra €5 kan nooit betaald worden want die bestaat niet.
Boeren produceren voedsel, de industrie productiegoederen enzovoort, maar u kunt alleen maar geld produceren. Stel er zijn slechts twee zakenlieden in het hele land en we laten iedereen voor hen werken. We lenen ieder €100, we betalen €90 uit aan lonen en kosten en nemen €10 winst (ons loon), dat wil dus zeggen dat de totale koopkracht tweemaal €90 + tweemaal €5, €190 is. Toch moeten we om u te kunnen betalen onze producten voor €210 verkopen. Als één van ons erin slaagt al zijn producten voor €105 te verkopen kan de ander slechts hopen om €95 te krijgen. Een gedeelte van zijn goederen kan niet verkocht worden omdat er geen geld over is om het te kopen.
Hij is u nog steeds €10 schuldig en kan dat slechts terugbetalen door opnieuw te lenen. Het systeem is onmogelijk. Uw geld kan de wereld niet eeuwig draaiende houden.” De man vervolgde: “Natuurlijk moet u uitgaan van 105, dat wil zeggen 100 voor mij en 5 voor u om uit te geven. Op die manier zou er 105 in de circulatie zijn en de schuld kan terugbetaald worden. Echter, er is 2 keer 100 munten in omloop gebracht en kan er dus nooit 210 terugkomen tenzij u zelf 5% van de gehele economie zou spenderen, een onmogelijkheid”.
Fabian luisterde stilletjes en zei tenslotte: “Financieel-economische aangelegenheden is een diepgaand onderwerp, mijn jongen, dat kost jaren studie. Laat mij me zorgen maken over deze zaken en kijkt u naar de uwe. U moet meer efficiënt gaan werken, de productie opvoeren, uw onkosten omlaag brengen en een betere zakenman worden. Ik ben altijd bereid om te helpen in deze aangelegenheden.” De man ging niet overtuigd weg. Er was iets mis met Fabians activiteiten en hij voelde dat zijn vragen waren omzeild.
.
Maar toch respecteerden de meeste mensen Fabians woord: “Hij is de specialist, de anderen zien het verkeerd. Kijk maar eens hoe ons land zich ‘ontwikkeld’ heeft, hoe onze productie en samenleving is toegenomen; we zijn duidelijk stukken beter af”.
.
Om de rente voor het geleende geld te dekken, waren de handelaren gedwongen hun prijzen te laten stijgen; loonarbeiders klaagden dat hun lonen te laag waren, werkgevers weigerden hogere lonen te betalen, zeggende dat zij anders geruïneerd zouden zijn; boeren konden geen eerlijke prijs voor producten krijgen; huisvrouwen klaagden dat het voedsel te duur werd.
Tenslotte gingen sommige mensen in staking, iets dat vroeger ongehoord was. Anderen bleven in armoede steken en hun vrienden en familieleden waren niet in staat hen te helpen. De mensen schenen vergeten te zijn wat werkelijke rijkdom was: vruchtbare gronden, de grote bossen, de mineralen en het vee, met uitzondering van Fabian en de banken natuurlijk. Ze konden alleen maar denken aan geld dat altijd zo schaars scheen te zijn. Maar niemand stelde vragen over het systeem. Zij geloofden dat de overheid het draaiende hield.
Enkelen hadden hun uitstaande geld samengebracht en vormden ‘leen’- of ‘financiering’-maatschappijen. Zij konden op die manier 6% of meer krijgen, wat meer was dan de 3% die Fabian betaalde, maar zij konden slechts het geld uitlenen dat ze bezaten; zij hadden niet die vreemde mogelijkheid geld uit het niets te scheppen door simpelweg cijfers in boeken te schrijven.
Deze financieringsmaatschappijen maakten Fabian en zijn vrienden enigszins onrustig, dus zetten zij al snel een paar maatschappijen van henzelf op. Merendeels kochten zij anderen uit. In minder dan geen tijd waren alle financieringsmaatschappijen van hen, of hadden die onder controle. Het economisch systeem werd slechter. De loonarbeiders waren ervan overtuigd dat de bazen teveel winst maakten. De bazen zeiden dat hun arbeiders te lui waren en niets deden de godganselijke dag, iedereen legde de schuld bij een ander. De gouverneurs waren niet in staat met een antwoord te komen en bovendien leek het onmiddellijke probleem het verhelpen van de ontstane armoede te zijn.
Ze startten welzijnsprogramma’s en maakten wetten om de bevolking te dwingen die te steunen. Dat werd gedaan door het geld voor de loonarbeiders eerst in beslag te nemen en af te romen voordat hij betaald wordt. Dat maakte het volk vreselijk boos; ze geloofden in het ouderwetse idee van het helpen van iemands buur op vrijwillige basis.
“Deze wetten zijn niets anders dan gelegaliseerde diefstal: iets van iemand afnemen tegen zijn wil, ongeacht het doel waarvoor het wordt gebruikt. Er is geen verschil met stelen”.
De banken en de overheid gingen onverdroten door met het publiek “te belasten” en iedereen voelde zich hulpeloos en was bang voor gevangenisstraf waarmee gedreigd werd bij achterstallige betaling. De welzijnsprogramma’s gaven enige verlichting, maar al snel was het probleem terug en er was meer geld nodig om dat probleem het hoofd te bieden. De kosten van de welzijnsprogramma’s stegen en stegen, de omvang van de overheid groeide.
.
De meeste gouverneurs waren serieuze mensen die hun best deden. Zij vroegen niet graag meer geld van hun bevolking en uiteindelijk hadden zij geen andere keus om geld te lenen van Fabian en zijn vrienden. Zij hadden echter geen idee op welke wijze zij in staat zouden zijn terug te betalen. Ouders konden het zich niet meer veroorloven de leraren van hun kinderen te betalen; zij konden hun artsen niet meer betalen; de vervoersbedrijven raakten zonder werk.
De overheid werd gedwongen deze taken één voor één over te nemen. Leraren, artsen en vele anderen werden overheidsdienaren.
Zij begonnen voor hun zekerheid bij de overheid te werken; zij ontvingen een redelijk loon, maar zij verloren hun identiteit. Zij werden kleine raderen in een reusachtig machine.
Er was geen ruimte voor persoonlijk initiatief, weinig erkenning, hun inkomen was vastgesteld en promotie kwam slechts voor als een hogergeplaatste met pensioen ging of als iemand stierf.
.
Uit wanhoop besloten de gouverneurs Fabian om advies te vragen. Zij vonden dat hij een zeer wijs man was en altijd scheen te weten op welke wijze geldzaken konden worden opgelost. Hij luisterde naar al hun problemen. Tenslotte antwoordde hij: “Veel mensen kunnen hun eigen problemen niet oplossen; zij hebben iemand nodig die dat voor hen doet. Natuurlijk bent u ervan overtuigd dat de meeste mensen het recht hebben gelukkig te zijn en voorzien te zijn van levensbehoeftes. Één van onze lijfspreuken is: “alle mensen zijn gelijk, niet waar?”
Wel, de enige manier om de zaak in evenwicht te brengen is het teveel aan rijkdom, bij de rijken te halen en aan de armen te geven. Introduceer een nieuw belastingsysteem! Hoe meer een mens heeft, hoe meer hij moet betalen. Hef belasting bij ieder persoon naar gelang zijn mogelijkheden en geef ieder naar gelang zijn behoeften. Scholen en ziekenhuizen zouden gratis moeten zijn voor degenen die zich die niet kunnen veroorloven…..”.
Fabian hield een lange speech over hoogstaande idealen en eindigde met: “Oh, en vergeet niet dat u mij geld schuldig bent. U heeft al geruime tijd geleend. Het minste wat ik kan doen om u te helpen is dat u mij alleen maar de rente betaalt. We zullen de kapitaalverlening laten voor wat het is, betaal me alleen de rente”.
Ze gingen weer weg zonder veel aandacht aan Fabians filosofieën te besteden. Ze voerden geleidelijk stijgende inkomstenbelasting in: hoe meer iemand verdiende, hoe hoger het belastingpercentage. Niemand vond dit prettig, maar, of zij betaalde de belasting, of gingen de gevangenis in.
.
Handelaren waren gedwongen hun prijzen opnieuw te verhogen. Loonarbeiders vroegen hogere lonen, veel werkgevers uit de handel drijvend, of men verving mensen door machines. Dit veroorzaakte toenemende werkloosheid en dit dwong de overheid tot nieuwe welzijn- en distributie-programma’s.
Tarieven en andere beschermende maatregelen werden ingevoerd om bepaalde industrieën voor werkgelegenheid aan de gang te houden. Enkele mensen vroegen zich af of het doel van productie was goederen te produceren of alleen maar om werkgelegenheid te scheppen.
Nadat dingen nog slechter gingen probeerde men loonbeheersing, prijsbeheersing en allerlei andere soorten beheersing. De overheid probeerde meer geld te krijgen door allerlei vormen van belasting. Iemand registreerde dat op een brood -van de graanboer tot aan de huisvrouw- meer dan 50 soorten belasting werden toegepast.
“Experts” stonden op en sommige werden in de regering gekozen, maar na elke jaarlijkse bijeenkomst kwamen ze terug, terwijl ze zo goed als niets bereikt hadden, met het nieuws dat de belasting moest worden “geherstructureerd”, maar over de hele linie nam de totale belasting toe.
Fabian begon zijn rentebetalingen te eisen en een steeds groter deel van het belastinggeld was nodig om hem te betalen.
.
Toen kwam de partijpolitiek: de bevolking begon te twisten over welke groep uit de overheid het beste de problemen kon oplossen. Ze twistten over persoonlijkheden, idealisme, partij-identiteit, van alles, behalve het eigenlijke probleem. Raden raakte in de problemen.
In één stad overschreed de rente het bedrag aan ontvangsten die in een jaar geïnd werd. Door het gehele land nam niet-betaalde rente toe; rente werd geëist over niet-betaalde rente.
Langzaamaan kwam veel van de werkelijke rijkdom van het land in bezit van of werd gecontroleerd door Fabian en zijn vrienden en daarmee kregen ze een steeds grotere greep op het volk. De controle was echter nog niet compleet. Ze wisten dat de situatie nog niet veilig was totdat ieder individu onder controle was.
De meeste mensen die tegen het systeem waren konden tot zwijgen worden gebracht door financiële druk, of werden publiekelijk belachelijk gemaakt omdat ze maatschappelijk niet “succesvol” waren en werden beschouwd als “verliezers”. Om dat te kunnen doen kochten Fabian en zijn vrienden de meeste kranten, TV- en radiostations en ze selecteerden zorgvuldig mensen om die te bedienen. Veel van deze mensen hadden een serieuze wens de wereld te verbeteren, maar ze realiseerden zich nooit hoe ze werden gebruikt. Hun oplossingen hadden altijd te maken met de effecten van het probleem maar nooit met de oorzaak.
.
Er waren verschillende soorten kranten: één voor de rechtervleugel; één voor de linkervleugel; één voor de arbeiders; één voor de bazen en één voor elk soort geloof en nationaliteit enzovoort. Het maakte niet uit waarin je geloofde, zolang je maar niet nadacht over het eigenlijke probleem.
.
Fabians plan bereikte bijna zijn voltooiing: het hele land en de nieuwe wereld stond in de schuld bij hem. Door “opvoeding” en de media had hij controle over de geesten van de mensen. Zij waren alleen in staat te denken en te geloven wat hij wilde.
De grootste samenzwering in de geschiedenis was geslaagd en de essentiële kennis omtrent deze geheimen lag in de handen van enkele geselecteerden.
Als een mens meer geld heeft dan hij mogelijkerwijs kan uitgeven voor pleziertjes, wat voor uitdaging blijft er dan nog voor hem over?
Voor degenen met een heersersmentaliteit is het antwoord: macht, pure macht over andere menselijke wezens. De idealisten werden in de media en politiek gebruikt, de werkelijke controleurs die Fabian zocht waren diegenen met een heersersmentaliteit.
De meeste van de goudsmeden waren die kant opgegaan. Zij kenden het gevoel van grote rijkdom, maar het bevredigde hen niet meer. Zij hadden uitdaging en opwinding nodig, en macht over de massa was het ultieme spel.
Zij waren ervan overtuigd dat ze superieur waren aan alle anderen. “Het is ons recht en onze plicht om te heersen. De massa weet niet wat goed voor haar is. Zij moet worden gegroepeerd en gereorganiseerd; heersen is ons geboorterecht”.
.
Door het gehele land bezaten Fabian en zijn vrienden vele uitleenkantoren; particuliere instellingen met aparte eigenaren. In theorie beconcurreerden ze elkaar, maar in werkelijkheid werken ze heel nauw met elkaar samen. Na overreding van de gouverneurs zetten ze een instituut op dat ze het Geldreserve-Centrum noemde. Ze gebruikten niet hun eigen geld om dat te doen, ze creëerden krediet tegen een deel van het geld uit de spaartegoeden van de bevolking.
Deze instelling had de uiterlijke schijn van het regelen van de geldvoorraad en scheen een overheidsoperatie te zijn, maar vreemd genoeg was het geen enkele gouverneur of overheidsdienaar ooit toegestaan zitting te nemen in de Raad van Commissarissen.
De overheid leende niet langer rechtstreeks van Fabian, maar begon een systeem van schuldbekentenissen bij het Geldreserve-Centrum. De veiligheid die geboden werd was de geschatte inkomst van de belastingen van het komende jaar. Dit was in lijn met Fabians plan: het verschuiven van achterdocht naar hemzelf naar een herkenbaar overheidsorgaan, maar achter de schermen had hij nog steeds de touwtjes in handen.
Indirect had Fabian een zodanig grote controle over de overheid dat die gedwongen was te doen wat hij hen opdroeg. Hij pochte: “Laat mij ’s lands geld beheren en het maakt mij niet uit wie de wetten maakt”. Het maakte niet uit welke groep gouverneurs er gekozen werd: Fabian had greep op het geld, het levensvocht van de natie.
De overheid kreeg geld, maar er werd rente geëist bij elke lening. Steeds meer ging naar welzijn- en distributie-programma’s en het duurde niet lang meer voordat de overheid er achter kwam dat het moeilijk was zelfs maar de rente terug te betalen, laat staan het kapitaal.
.
Toch waren er nog mensen die de vraag stelde: “Geld is een door mensen gemaakt systeem. Is het wel echt geschikt om te dienen en niet om te heersen?” Maar die mensen werden steeds zeldzamer en hun stem ging verloren in de waanzinnige wedloop om de niet-bestaande rente.
.
Overheden wijzigden, partijstromingen wijzigden, maar de voornaamste gedragslijnen bleven gehandhaafd. Ongeacht welke overheid “aan de macht was”, Fabians uiteindelijke doel werd elk jaar dichterbij gebracht. Een ieder werd tot het uiterste belast en konden niet langer betalen. Nu was de tijd rijp voor Fabians laatste manoeuvre.
.
10% van de geldvoorraad was nog steeds in de vorm van biljetten en munten. Dit moest afgeschaft worden maar op zo’n manier dat er geen argwaan rees. Als mensen contant geld gebruikten waren zij vrij om te kopen en te verkopen wat ze wilden: zij hadden nog enige controle over hun eigen leven. Het was echter niet altijd veilig om biljetten en munten bij je te hebben. Cheques werden niet geaccepteerd buiten iemand's lokale omgeving of economische samenleving en daarom werd er naar een nog “gemakkelijker” systeem uitgekeken.
Opnieuw had Fabian het antwoord, zijn organisatie verstrekte iedereen een plastic kaartje dat de naam, foto, en identificatienummer van de persoon droeg. Waar deze kaart ook werd getoond, de winkelier belde naar een centrale computer om na te gaan of er voldoende krediet was. Als dat in orde was kon die persoon kopen wat hij wilde tot een zeker bedrag.
In het begin was het de mensen toegestaan slechts een klein bedrag op krediet uit te geven en als binnen een maand was terugbetaald werd er geen rente vereist. Dat was prettig voor de loonarbeiders, maar wat kon een handelaar nu nog beginnen? Hij moest machines aanschaffen, goederen produceren, lonen uitbetalen enz., al zijn goederen verkopen en het geleende geld terugbetalen.
Als hij een maand overschreed werd hij belast met 1½% voor elke maand die werd overschreden. Dat kon oplopen tot 18% per jaar. Bedrijven hadden geen andere mogelijkheid dan die 18% in de verkoopprijs door te berekenen. Toch was dit extra geld of krediet (18%) in het begin aan niemand uitgeleend. Door het gehele land en over de hele wereld kregen de zakenlui de onmogelijke opdracht €118 terug te betalen voor elke €100 die zij leenden, die extra €18 echter, was helemaal nooit gecreëerd.
.
Toch stegen Fabian en zijn vrienden nog in aanzien in de samenleving. Zij werden beschouwd als steunpilaren van fatsoen. Hun voorspellingen op financieel en economisch gebied weden geaccepteerd met een bijna godsdienstige overtuiging.
.
Onder de last van de alsmaar stijgende belastingen stortten veel kleine zaken compleet in. Speciale toestemming was benodigd voor verschillende operaties waardoor de overgeblevenen het moeilijk vonden om te handelen. Fabian bezat en controleerde alle grote multinationals en bedrijven, die honderden dochtermaatschappijen hadden. Zij leken elkaar te beconcurreren maar toch controleerde hij ze allemaal.
Mogelijk concurrenten werden uit de zakenwereld gemanoeuvreerd. Loodgieters, elektriciens, aannemers, accountants enz. en de meeste kleine industrieën ondergingen hetzelfde lot: zij werden opgeslokt door Fabians reusachtige maatschappijen die onder overheidsbescherming stonden.
.
Fabian wilde vervolgens dat de plastic kaartjes de munten en bankbiljetten zouden elimineren. Zijn plan was dat wanneer alle biljetten en munten vervallen zouden zijn alleen bedrijven die het computerkaart systeem gebruikten in staat zouden zijn te functioneren.
Hij plande eveneens dat mensen de kaarten zouden verliezen of misbruiken en daardoor niet in staat te kopen of verkopen totdat de identiteit van het individu werd aangetoond middels een diepgaand onderzoek. Fabian wilde een wet die hem volledige controle zou geven, een wet die iedereen zou dwingen hun identificatienummer op of in het lichaam te dragen middels een computerchip voorheen op de plastic kaartjes.
Dat identificatienummer zou dan zichtbaar te maken zijn door een speciale scan gekoppeld aan een computer. Elke computer zou dan gekoppeld moeten zijn aan een centrale computer waardoor Fabian alles van iedereen zou weten en alles voor iedereen zou kunnen bepalen met de spreekwoordelijke druk op de knop.
__________________________________________________________
Het verhaal dat je gelezen hebt is, natuurlijk, fictief.
Echter, als je het verontrustend dicht bij de waarheid vindt en zou willen weten wie Fabian in werkelijkheid is, een goed beginpunt is de activiteiten door goudsmeden in de 15de, 16de en 17de eeuw.
Bijvoorbeeld: De bank van Engeland startte in 1694. Koning Willem van Oranje was in financiële moeilijkheden vanwege de oorlog met Frankrijk. De goudsmeden “leende” hem 1.2 miljoen pond (een exorbitant hoog bedrag in die tijd) onder bepaalde voorwaarden:
a. Het rentepercentage zou 8% zijn
b. De koning moest de goudsmeden een handvest ter beschikking stellen dat hen zou toestaan krediet te verstrekken
Tot aan dat moment was het uitgeven van ontvangstbewijzen niet gedekt door een evenredige voorraad geld absoluut illegaal. (Magna Carta, 1215)
Het handvest maakte het legaal.
.
De Bank van Amsterdam werd opgericht in 1609, de Bank van Zweden in 1656/68 en in 1694 verkreeg William Patterson het contract voor de Bank van Engeland - van daaruit werd het moderne bankwezen - dat de moderne oorsprong vindt in Italië, Florence, in de 14de/15de eeuw ten tijde van de Borgias en de de' Medicis - wereldwijd.
Overigens, de terminologie gebruikt in de financiële wereld voor dit geldsysteem is “fractioneel bankieren”.
Gerelateerd:
'Gelt Is Fals'
https://vriendenplek.nl/read-blog/801_gelt-is-fals.html
'Understanding The Illusion'
https://vriendenplek.nl/read-blog/968_understanding-the-illusion.html
- Biblio:
https://vriendenplek.nl/read-blog/666
https://vriendenplek.nl/read-blog/1177
https://vriendenplek.nl/read-blog/2310
https://vriendenplek.nl/read-blog/3188